![]() |
![]() |
In Noordwest-Europa wordt al sinds mensenheugenis muziek gemaakt op allerlei instrumenten, zoals fluiten, hoorns, slag- en tokkelinstrumenten. Strijkinstrumenten werden echter betrekkelijk laat in onze streken geïntroduceerd. Wat voor instrumenten waren dat? En langs welke wegen kwamen die in Europa terecht?
|
![]() |
De oostelijke route In een opsomming van muziekinstrumenten die in Byzantium bespeeld werden, noemde de Perzische geograaf Ibn Chordadbe in de negende eeuw de lyra als strijkinstrument. Deze moet niet verward worden met het tokkelinstrument uit de klassieke oudheid dat eveneens lyra genoemd werd.
De Byzantijnse lyra had stemknoppen die door een vlakke kop naar voren staken. De melodiesnaar werd van opzij met de nagels bespeeld en niet door een vinger tegen een toets te drukken. Het is ook te vinden op een Byzantijns ivoren kistje uit de tiende of elfde eeuw met snijwerk in reliëf van een putto die een (schijnbaar) tweesnarig, bootvormig instrument, met een lange, smalle hals rechtop bespeelt.
Byzantijns ivoren reliëf van een gestreken lyra. (Florence, Museo Nazionale, Coll. Carrand, No.26)
Strijkinstrumenten die van de Byzantijnse lyra zijn afgeleid, worden nog altijd bespeeld in Griekenland en andere Balkanlanden, in Italië en Turkije, kortom in het gebied van het voormalige Byzantium.
Deze instrumenten hebben gemeen dat ze zijn gemaakt uit een enkel stuk hout dat is uitgehold en gevormd tot een boot- of peervormige klankkast die uitloopt in een hals met een verbrede kop met naar voren stekende stemknoppen. In het bovenblad zijn twee D-vormige klankgaten opgenomen. |
![]()
![]()
(*) Kachulev, I., 'Gadulkas in Bulgaria', The Galpin Society Journal 16 (1963), 95-107, speciaal 95. (**) idem, 96. |
De gudok De gudok is een oud Russisch strijkinstrument dat in verticale positie, rustend op het (meestal linker) bovenbeen werd bespeeld, terwijl de muzikant het instrument met de linkerhand bij de hals vasthield. Het werd op volkse dansfeesten gebruikt en voor het eerst in de zestiende eeuw in schriftelijke bronnen genoemd. Het instrument bleef populair tot in de negentiende eeuw, maar werd uiteindelijk verdrongen door de viool en was sindsdien niet meer in gebruik. Er is van dit typische volksinstrument niet één recent exemplaar bewaard gebleven. De gudok bestond uit een bootvormige, houten klankkast die uitgehold was, met een vlak bovenblad, waarin klankgaten zaten. Aan de korte, fretloze hals zat een vlakke kop met stemknoppen, waarin geen gaatje zat, maar een sleuf om de snaren vast te klemmen. Het instrument was uitgerust met drie snaren die in één vlak lagen, zodat de strijkstok alle drie de snaren tegelijk raakte. Alleen op de eerste snaar werd een melodie gespeeld, de anderen dienden als bourdonsnaren. De melodiesnaar was een kwint hoger gestemd dan de beide bourdonsnaren die unisono of in octaaf gestemd waren. ![]() Fresco uit de elfde eeuw in de Sint-Sofiakathedraal in Kiev van een muzikant die een peervormig strijkinstrument bespeelt.
Anders dan sommige latere uitvoeringen die met een toets werden uitgerust, werd de oorspronkelijke gudok bespeeld door de nagels van de vier vingers - hoewel de pink niet veel gebruikt werd - zijdelings tegen de melodiesnaar aan te drukken. Op die manier konden samen met de open snaar vijf tonen ten gehore worden gebracht. Dezelfde manier van spelen werd al toegepast op de Byzantijnse lyra.
Volgens de Griekse auteur Theophylactus Simocatta zouden de Byzantijnen in de late zesde eeuw drie Slaven gevangen hebben genomen die een lyra bij zich hadden. In sommige afschriften van zijn verslag wordt dit instrument gusla genoemd. De gusle was een strijkinstrument dat Cosmas de Priester in de tiende eeuw in een donderpreek tegen de Bogumielen in samenhang met wijn, dans en duivelse liederen noemde. Dit instrument staat ook in de Codex Suprasliensis uit de elfde eeuw vermeld.
Deze lyraris bespeelt een Kretenzische lyra in het bergdorpje Anogeia op Kreta (foto Nelli Sougioultzoglou, 1939).
Mogelijk dat hier de gudok bedoeld werd. Anders dan dit instrument heeft de gusle een lange, smalle hals en een klankkast die met een schapenvel is bespannen (*). Dit instrument is nog altijd in gebruik op de Balkan en in andere Zuid-Slavische contreien. |
![]() (*) Ulrich Morgenstern, 'The Gudok, a Russian Bowed Lute: it's Morphology, Tunings and Playing Techniques', Galpin Society Journal, West Sussex 71, (2018): 109-128, speciaal 155.
![]() |
Vondsten uit Veliky Novgorod Bijzonderheden van de gudok zijn voor ons van belang, omdat ze een opvallende gelijkenis vertonen met de resten van verschillende muziekinstrumenten die in de bodem zijn gevonden in het nederzettingsgebied van Zweedse kolonisten bij het Ilmenmeer, 250 kilometer ten zuiden van Sint-Petersburg in het huidige Rusland. Vooral in de voormalige handelsnederzetting, een centrum van de bont- en pelshandel dat in Noordse saga's Holmgard genoemd wordt, het huidige Veliky Novgorod, werden meerdere bodemvondsten daterend vanaf de elfde tot de veertiende eeuw, aangetroffen. ![]() Opgravingslocatie Troitsky in Veliky Novgorod met de resten van houten huizen.
Ook al zijn de overeenkomsten met de gudok frappant, de etnomusicoloog Ulrich Morgenstern is terughoudend om een verband tussen deze instrumenten aan te nemen. (*) ![]() Door een kind in berkenbast gekraste tekst en poppetjes.
De ondergrond van Veliki Novgorod herbergt een ware schat aan archeologische vondsten. Er zijn in de loop van de jaren vele duizenden objecten opgegraven. Dit komt door de zuurstofloze bodem van natte klei die vanwege de bijzondere samenstelling conserverend werkt voor zowel organische als metalen objecten. Van grote historische waarde zijn de meer dan 1000 in berkenbast gekraste teksten die op rolletjes bewaard werden. De daarop aangetroffen zakelijke transacties, juridische kwesties, persoonlijke berichten, 'boodschappenbriefjes' en zelfs liefdesverklaringen geven een inkijk in een samenleving die op Scandinavische leest geschoeid was en gebaseerd was op langeafstandshandel. |
![]()
![]() Stemkop (no. 8-12-874).
![]() Stemkop uit een latere opgraving.
|
Gudoks uit Veliky Novgorod De meest complete resten van de snaarinstrumenten die door de opgravers als 'gudok' werden aangeduid, werden in de jaren vijftig van de vorige eeuw op de archeologische site van Nerevsky in het centrum van Veliky Novgorod aan de Volchov opgegraven. De vroegste vondst, een fragment van de onderkant van een klankkast, dateert uit het midden van de elfde eeuw. (Moskou, Archeologisch Instituut van de Academie van Wetenschappen van de USSR, Novgorod inventarisnummer 23-29-775).
Een geheel bewaard gebleven corpus met stemkop werd gevonden in lagen van de late twaalfde eeuw. (inventarisnummer 17-19-859) Deze kwam tevoorschijn in een hoek van de resten van een huis, waarschijnlijk van een ambachtsman, gebouwd in de jaren tachtig van de twaalfde eeuw, op het terrein van een landgoed op de kruising van de Velikaya Ulitsa en Kholopyya Ulitsa dat in 1211 afbrandde.
Compleet corpus
Een ander instrument (inventarisnummer 9-9-1876), waarvan het corpus compleet met een groot deel van het bovenblad bewaard is gebleven, werd gevonden in lagen die dateren uit het midden van de veertiende eeuw in de resten van een huis aan de Kozmodemyanska Ulitsa dat gebouwd werd na de brand van 1340/1342 en dat op zijn beurt in 1368 afbrandde. Corpus en bovenblad. (no. 9-9-1876)
|
(*) Kolchin B. A. 'Novgorods oudheden. Houten objecten', Archeologie van de USSR Vol. E1-55. (Moskou 1968), 119-120, afb. 177, 178, 179.
Een aantal stadia van de bouw.
![]()
![]()
![]()
![]()
|
De bouw van een reconstructie Voor een goed begrip van de gudok kan de bouw en vervolgens het bespelen van een reconstructie verhelderend werken. Daarom ging ik aan de slag met de details die Kolchin in zijn overzicht van opgegraven houten objecten heeft gepubliceerd. (*) Aan de hand daarvan werkte ik een bouwtekening uit die als basis diende voor de bouw van de recontructie. De gudok die model stond voor deze reconstructie is het exemplaar uit de late twaalfde eeuw van de opgravingssite Nerevsky. (inventarisnummer 17-19-859)
Het bootvormige corpus met een driehoekige kop is uit één stuk sparrenhout gesneden en heeft een kop met eenvoudige ingesneden patronen. Drie gaten waar de stemknoppen hebben gezeten maken duidelijk dat het instrument drie snaren heeft gehad. De uitgeholde klankkast was afgedekt met een dun bovenblad waarvan de dikte kan worden afgeleid uit de diepte van de sponning aan de voet van de kop. ![]()
De bouwtekening van de reconstructie.
Omdat het bovenblad niet bewaard is gebleven, is voor de reconstructie gebruik gemaakt van het blad van het instrument uit het midden van de veertiende eeuw, waarvan zowel het corpus als het bovenblad van sparrenhout is gemaakt. Dit instrument heeft een lengte van 300 mm en is dus kleiner. Het bovenblad heeft een dikte van 4 mm. Er zijn twee gaten in de vorm van een cirkelsegment in opgenomen met een lengte van 50 mm en een breedte van 13 mm. ![]()
De afgebouwde reconstructie, compleet gemaakt met stemknoppen, kam en eindknop, bespannen met darmsnaren.
Het instrument werd voorzien van drie darmsnaren. Bij een mensuur (de lengte van de vrij trillende snaar tussen de kam en de stemknop) van 265 mm (de middelste snaar) en 250 mm (de buitenste twee snaren), is de hoogst haalbare toon C5 (523,3 Hz) van een snaar van een enkele gedraaide schapendarm. De laagste toon waarbij een dikke snaar van drie in elkaar gedraaide schapendarmen bij deze mensuur nog goed klinkt is C4 (261,6 Hz). Daarmee is het mogelijk het instrument in een kwint en een kwart te stemmen: C4-G4-C5.
|
(*) Collectie Museum für Archäologie Schloss Gottorf, inv. nr. HbS.916.001. (**) Volgens Lawson ('Zwei Saiteninstrumente', 151) uit elzenhout en volgens Westphal (Die Holzfunde von Haithabu, 83-84) uit berkenhout. (***) Sven Kalmring, mail van 13 augustus 2020. (****) Lawson, 'Zwei Saiteninstrumente', 151-152; Schietzel, Spurensuche Haithabu, 289.
Literatuur Schietzel, K., Spurensuche Haithabu, Archäologische Spurensuche in der frühmittelalterlichen Ansiedlung Haithabu, Dokumentation und Chronik 1963-2013 (Neumünster 2014). Westphal, F., Die Holzfunde von Haithabu. Die Ausgrabungen in Haithabu 11 (Neumünster 2006), 83-84, pl. 61.1. ![]() |
De lyra uit Haithabu Bij Schleswig in Noord-Duitsland werd op de plaats waar zich de Deense handelsplaats Haithabu (of Hedeby) bevond, het vrijwel compleet bewaard gebleven corpus van een snaarinstrument opgegraven. (*) Het instrument is gevonden in de oever van een watertje dat dwars door de handelsnederzetting heen liep. ![]()
De opgravingen van Haithabu in de jaren dertig van de vorige eeuw. (foto Museum für Archäologie Schloss Gottorf, Schleswig)
Het uit één stuk vervaardigde houten corpus heeft een totale lengte van 43 centimeter. (**) Het heeft een peervormige, uitgeholde klankkast en een vlakke hals en kop. Onderin de klankkast zit een gat voor een eindpen, maar gaten voor stempennen ontbreken. Dat laatste is, samen met het ruwe, onafgewerkte oppervlak, een aanwijzing dat het instrument nooit is afgebouwd. Het bovenblad en andere onderdelen ontbreken. ![]() We zouden de vondst ervan eerder in Birka kunnen verwachten, de Zweedse handelsplaats die de meeste handelscontacten met het oosten had. Toch is het niet vreemd dat dit instrument speciaal in Haithabu werd gevonden, omdat de omstandigheden van de drassige en kleiige bodem er optimaal zijn voor de conservering van hout. Er zijn dan ook vele houten objecten in de ondergrond van de nederzetting opgegraven. Verreweg de meeste daarvan stammen volgens Sven Kalmring uit de negende eeuw, omdat hout uit de tiende eeuw hier veel slechter bewaard is gebleven. Daarmee is de lyra uit Haithabu de vroegste vondst van een strijkinstrument in West-Europa. Mogelijk werd met dit soort instrumenten het gezang begeleid dat een Arabische waarnemer die Haithabu in de tiende eeuw bezocht, weinig complimenteus kwalificeerde als hondengeblaf, 'maar dan veel beestachtiger'. |
(*) Collectie Elblaga Muzeum Archeologiczno-Historyczne. (**) Poplawska, & Czechak, 10. (***) Poplawska, & Czechak, 30-36. (****) Poplawska, & Czechak, 30-36.
Literatuur Fonferek, J., Marcinkowski, M. & Sienkowska, U., Elblag- zycie codzienne w porcie hanzeatyckim, Muzeum Archeologiczno- Historyczne w Elblagu (Elblag 2012). Lyczywek, A., Odkrycia archeomuzykologii na obszarze Starego Miasta w Elblagu (scriptie Universiteit van Gdansk, 2013), 28-36. Poplawska D., 'Instrumenty muzyczne sredniowiecznego Elblaga', Archaeologia Elbingensis 2 (1997), 145-154. Poplawska, D. & Czechak, T., 'The Tuning and Playing of a Medieval Gittern and Fiddle from Elblag, Poland', The Consort 58 (2002). Poplawska, D. & Lachowicz, H., 'Drewniane chordofony w polskich zbiorach archeologicznych', Sylwan 161 - 8 (2017), 693-704.
![]()
![]()
![]()
|
De kleine lyra van Elblag De Byzantijnse lyra heeft zich al vroeg door Oost-Europa verspreid. Hiervan afgeleide strijkinstrumenten, zoals de Bulgaarse gadulka, worden nog altijd bespeeld, maar archeologische vondsten zijn zeldzaam. Zo'n vondst is bekend uit het Poolse Elblag/Elbing ten zuidoosten van Gdansk, waar in een - niet nader gedateerde - beerput een klein snaarinstrument werd gevonden met een totale lengte van 333 millimeter. (*) ![]()
Het corpus van de lyra uit Elblag (Uit: Fonferek, Marcinkowski & Sienkowska, 2012, 139) Slijtplekken en butsen maken duidelijk dat het instrument langere tijd in gebruik is geweest. Het was in zijn geheel ruw uit een stuk lindehout (aanvankelijk werd elzenhout verondersteld) gesneden en had een elzen of populier bovenblad met een lengte van 175 millimeter en een dikte van 2 tot 3 millimeter, waarvan een afgebroken stuk van het linker deel ontbreekt. Centraal is een rond klankgat met een diameter van 13 tot 14 millimeter opgenomen. Het bootvormige corpus heeft een lengte van 182 millimeter en een vlakke bodem, de breedte is 100 millimeter en de hoogte maximaal 34 millimeter. Het corpus is uitgehold tot een diepte van 22 millimeter in het midden en 16 tot 18 millimeter bij de randen.
In de ovale kop zitten vier afgebroken stempennen (vermoedelijk van esdoorn of berkenhout) met een diameter van 6 tot 7 millimeter. De kop is 18 tot 20 millimeter dik en helt naar achteren. De hals is 56 millimeter lang en 37 tot 41 millimeter breed. Bij wijze van topkam is een 6 millimeter brede en 2 millimeter hoge verdikking tussen stemkop en hals opgenomen. De afstand tussen de toets en de snaren doet vermoeden dat de snaren niet op de toets gedrukt werden, maar met de vingertoppen of nagels bespeeld werden. (**)
De nagebouwde lyra uit Elblag. Links drie stadia van de vorming van het corpus.
Wanneer we dit strijkinstrument als een lyra beschouwen en niet als een rebec, dan komt de datering die op grond van zijn vorm in de veertiende eeuw werd vastgesteld op losse schroeven te staan. Een vroegere datering is dan ook heel goed mogelijk. |
![]()
Wordt vervolgd ... |